Blik op de ouderenzorg: de pluriforme ouderen

Ik ben Riet en ik ben 86 jaar. Ik woon sinds kort in een verpleeghuis in het noorden van het land. Ik ben getrouwd en heb twee kinderen en vijf kleinkinderen. Ik heb een paar jaar geleden de diagnose de ziekte van Alzheimer gekregen. Daarom vergeet ik veel en ik weet bijvoorbeeld ook vaak niet meer waarom ik hier nu woon. Hierdoor voel ik me verward en onrustig. De mensen om mij heen proberen mij altijd te helpen, dat waardeer ik heel erg, maar wanneer ik zo in de war ben, kan ik weleens boos reageren. Mijn man komt elke dag bij mij op bezoek en dan gaan we samen koffiedrinken in het restaurant. De kinderen en kleinkinderen komen niet zo vaak. De rest van de dag breng ik door in de gezamenlijke huiskamer met een paar andere bewoners, maar ik praat niet veel met ze. Volgens mij zijn zij erg in de war. Soms doen of zeggen ze gekke dingen en ik weet niet goed hoe ik daarop moet reageren. Vroeger deed ik vaak handwerk, zoals borduren, haken of breien. Nu gebeurt dat eigenlijk helemaal niet meer, dat vind ik jammer. Wel ga ik eens per week naar de kookclub met andere dames die hier wonen.

Ik ben bezig met het samenstellen van het tentamen voor psychologiestudenten die aan de Vrije Universiteit studeren en de cursus klinische ouderenpsychologie volgen. Ik bedenk een vraag over een maatschappelijke tendens die zich de laatste jaren steeds verder ontwikkelt, namelijk de pluriformisering van ouderen[1]. Wat houdt deze pluriformisering in als we het hebben over ouderen anno 2016 en de ouderenpsychologie?

In gedachten dwaal ik af naar de ouderen die ik in mijn relatief prille carrière en in mijn privéleven ben tegengekomen. Ik kwam ze tegen in verschillende settingen: thuiswonend (alleen of samen met hun partner), wonend in een aanleunwoning of verblijvend in een verpleeghuis. En allemaal hebben zij mij verteld over hun leven, hun levensverhaal, en op die manier leer je enorm veel over wat pluriformiteit inhoudt.

Veel van die levensverhalen hebben namelijk een grote indruk op mij gemaakt. Er is een grote diversiteit in manieren waarop mensen hun leven leiden en omgaan met de fijne maar ook de moeilijke dingen die hun pad kruisen. Ik heb ouderen gesproken die veel lichamelijke klachten hadden, maar die nog plezier in hun leven ervaren. Ik heb ook verhalen gehoord van ouderen die dementie krijgen en op die manier niet meer verder willen leven. Er zijn ook ouderen die lichamelijk ‘gezond ouder worden’, maar die eenzaam zijn of die juist een ‘tweede leven’ beginnen na het overlijden van hun partner. Er zijn ouderen die met 65 jaar ‘oud’ zijn, maar er zijn ook ouderen die met 90 jaar nog niet ‘oud’ zijn.

Mijn naam is Thea en ik ben geboren in 1933, ik ben nu 83 jaar. Ik heb twee kinderen en vier kleinkinderen. Ik ben alleenstaand en ik woon nu sinds elf jaar in een aanleunwoning in Amsterdam Zuidoost. Ik doe regelmatig vrijwilligerswerk ‘aan de overkant’ in het verpleeghuis, bijvoorbeeld boodschappen voor de oudere mensen of bij ze op visite zodat ze niet zo alleen zitten. Ik heb ook wel wat aardige buren, maar ik wil niet te veel contact, omdat ik het liefst mijn eigen plan trek. Ik heb veel vriendinnen die ik regelmatig zie. Mijn vrijheid en onafhankelijkheid zijn heel belangrijk voor me. Ik ga regelmatig mee met dag-uitjes, georganiseerd door de ouderenbond. Ik heb sinds een paar jaar een nieuwe heup en ben vorig jaar geopereerd aan staar. Fietsen durf ik niet meer, omdat ik vaak duizelig ben, maar lopen doe ik iedere dag minstens een uur. Mijn kinderen en kleinkinderen zie ik geregeld, maar ik volg ze ook via Facebook en heb veel contact met ze via de WhatsApp. Dat is makkelijk, zo blijf ik snel op de hoogte. Ik geniet van het leven!

De verschillen tussen Thea en Riet illustreren ook de pluriformiteit in de populatie ouderen. Thea en Riet zijn bijna even oud, maar hun leven ziet er compleet anders uit. Ouderen hebben een heel leven lang een eigen levensstijl en manier van leven ontwikkeld, met eigen patronen en gewoontes. Zeker in een latere levensfase krijgen mensen vaak te maken met tegenslagen zoals verlies van geliefden, maar ook ziektes. Hoe mensen hier mee omgaan is dus ook enorm verschillend.

Met mijn gedachten kom ik weer terug bij het tentamen. Voor de toekomstige hulpverlener is het van belang om sensitief te zijn voor de pluriformiteit van ouderen. Zo zal je als ouderenpsycholoog in verschillende settingen kunnen gaan werken (o.a. verpleeghuis, GGZ, ambulant). Maar ook houdt het in dat je zal moeten proberen om bij elke persoon die je spreekt aan te sluiten op een manier die het best bij dat individu past, oftewel maatwerk leveren. Ik hoop dat ik de studenten voor in de toekomst mee kan geven dat er niet één ‘type’ oudere is en dat je dat heel goed in gedachten moet houden als je met ouderen gaat werken. Ik vermoed dat deze maatschappelijke tendens van pluriformisering zich de komende jaren nog door zal gaan zetten. Ik hoop dat wanneer ik zelf ouder ben en hulp nodig heb, dat de hulpverleners mij ook zullen zien als een mens. Een mens met een eigen verleden en eigen levensstijl. En dat zij mij zullen helpen op een manier die daarbij aansluit.

[1] Vink, M., Pot, A.M., & Kuin, Y. (2006). Handboek Klinische Ouderenpsychologie. Utrecht: Uitgeverij de Tijdstroom.

 


Over de auteur

Sorry

De versie van de browser die je gebruikt is verouderd en wordt niet ondersteund.
Upgrade je browser om de website optimaal te gebruiken.